Als kind zwierf Suzanne Simard vaak door de oerbossen van Canada. Haar ooms en grootvader werkten ondertussen in de buurt als houthakkers te paard. Heel selectief kapten ze ceder, douglasspar en witte den. Ze kapten zo weinig bomen dat Simard het verschil nauwelijks merkte.
Tegen de tijd dat zij haar opleiding bosbouw begon, begreep ze wel dat commerciële kaalkap de duurzame houtkappraktijken van haar familie had verdrongen. Houthakkers legden homogene plantages aan met de bomen gelijkmatig verdeeld over omgewoelde grond, ontdaan van de meeste ondergroei. Zonder concurrenten, zo meenden zij, zou de nieuwe aanplant goed gedijen. Maar zo ging het niet. De plantages hadden veel meer te lijden van ziektes en klimatologische stress dan bomen in oerbossen. Simard merkte op dat tot 10% van de nieuw aangeplante douglassparren ziek werden en afstierven wanneer nabijgelegen espen, papierberken en cottonwoods werden verwijderd. Waarom was niet duidelijk. De geplante jonge boompjes hadden veel ruimte en kregen meer licht en water dan bomen in oude, dichte bossen. Waarom waren ze dan zo zwak?
Simard vermoedde dat het antwoord in de bodem te vinden was. Ondergronds vormen bomen en schimmels partnerschappen die bekend staan als mycorrhiza’s. Die schimmels groeien als draden rond boomwortels en smelten ermee samen, waardoor ze water en voedingsstoffen zoals fosfor en stikstof kunnen opnemen in ruil voor koolstofrijke suikers die de bomen maken via fotosynthese. Het was al bekend dat mycorrhiza’s planten met elkaar verbinden en dat zulke associaties dus ecologisch belangrijk zouden kunnen zijn, maar de meeste wetenschappers hadden mycorrhiza’s in hun kassen en laboratoria bestudeerd, niet in de natuur.
Precies dat deed Simard voor haar doctoraatsonderzoek. Door het DNA in worteltoppen te analyseren en de beweging van moleculen door ondergrondse leidingen te traceren, ontdekte ze dat schimmeldraden bijna elke boom in een bos met elkaar verbinden – zelfs bomen van verschillende soorten. Koolstof, water, voedingsstoffen, alarmsignalen en hormonen kunnen via deze ondergrondse circuits van boom tot boom gaan. Opvallend: die stoffen stromen meestal van de oudste en grootste bomen naar de jongste en kleinste. Chemische alarmsignalen, uitgezonden door één boom, bereiden naburige bomen voor op gevaar. Zaailingen die van de ondergrondse levensaders van het bos zijn afgesneden, hebben veel minder kans om te overleven dan hun tegenhangers in het netwerk. En als een boom op het punt staat dood te gaan, geeft hij soms een aanzienlijk deel van zijn koolstof aan zijn buren door.
Het onderzoek van Simard en andere ecologen naar de omvang en het belang van mycorrhizale netwerken haalde de klassieke visie van bosbouwers onderuit, die bomen zien als solitaire individuen die wedijveren om ruimte en hulpbronnen en verder onverschillig staan tegenover elkaar. Simard, 60 jaar intussen en hoogleraar bosecologie, en haar collega’s hebben aangetoond dat die visie veel te simplistisch is. Een oerbos is noch een verzameling van stoïcijnse organismen die elkaars aanwezigheid tolereren, noch een genadeloze veldslag. Het is een uitgestrekte, oude en ingewikkelde samenleving. Er is conflict in een bos, maar er is ook biochemische onderhandeling, wederkerigheid en wie weet zelfs onbaatzuchtigheid. De bomen, onderplanten, schimmels en microben in een bos zijn zodanig nauw met elkaar verbonden, communiceren met elkaar en zijn ook afhankelijk van elkaar dat sommige wetenschappers ze ‘superorganismen’ noemen. Recent onderzoek suggereert dat mycorrhizanetwerken ook prairies en zelfs Arctische toendra’s doorkruisen. Samen gaat het om bijna aaneengesloten symbiotische netwerken van onpeilbare omvang en complexiteit. Een echt Wood Wide Web dus. “Ze hebben me geleerd dat je een boom hebt en dat die zijn eigen weg moet zoeken,” zei Simard. “Maar zo werkt een bos niet.”
Uiteraard heeft het onderzoek van Simard en haar collega’s grote implicaties voor het bosbeheer. Of bosbeheerders daarover ongerust moeten zijn? Integendeel. Menominee Forest wordt al sinds 1854 ecologisch beheerd. Sinds toen is al twee keer het hele volume van het bos gekapt en toch staat er nu meer hout overeind dan toen de houtkap begon. Hoe dat kan? Door sommige bomen van meer dan 200 jaar oud hun rol in het symbiotische netwerk te laten opnemen! Meer weten? Lees het hier.
Reactie toevoegen