We brengen hier een opiniestuk van milieujurist Hendrik Schoukens “Heeft klimaatactivisme nog zin?”, verschenen in De Standaard van vrijdag 3 januari 2020. De aandacht voor Albert Camus is niet toevallig wellicht. Op 4 januari 1960 overleed Albert Camus (1913-1960), zestig jaar geleden dus, in een auto-ongeval, samen met zijn vriend en zijn uitgever, terwijl hij een treinticket voor die reis en het manuscript van een onaf werk “Le premier homme”, dat later is uitgegeven dankzij zijn dochter, bij zich had.
Wat fijn dat een bekend milieuexpert, die grote expertise heeft opgebouwd, de link tussen het klimaatactivisme en een belangrijk Frans auteur zoals Albert Camus legt. Zijn uitgangspunt is dat Albert Camus geen rechtstreekse standpunten over het klimaat, maar dat zijn denken onrechtstreeks een antwoord biedt op de vraag hoe we kunnen leven te midden van een collectieve klimaatdepressie.
Dat de klimaatproblematiek ons menszijn bedreigt is waar, maar het mag ons niet verhinderen om mens te zijn. Niet door minder mens te zijn, maar door meer mens te zijn. Hij ziet in Camus’ werk ook aanknopingspunten voor de mens om zich meer verbonden te voelen met de natuur. Het stuk zit vol verwijzingen naar de belangrijkste werken van Camus, zoals De Pest, De Val, De Mythe van Sisyphus en De Eerste Man. Het is een positieve boodschap, die rekening houdt met de beperkingen en de kwetsbaarheid van mensen, maar toch hoopvol is. Camus heeft ook een boodschap van solidariteit.
Vaak wordt Camus voorgesteld als de filosoof van het absurde: dat is wat onrechtvaardig. Hij heeft ons willen aantonen dat het leven zelf absurd kan zijn, maar dat je er iets mee moet aanvangen en dat het dan betekenis, veel betekenis krijgt. Camus bleef vooral een autonoom denker, die zich niet liet overtuigen door totalitaire ideeën, noch opsluiten in een bepaalde stroming. Hij ontgroeide –en overtrof eigenlijk?- het existentialisme.
Een ander –zo niet het belangrijkste- begrip bij Camus is de revolte, de rebellie. En zo belanden wij opnieuw bij het klimaatactivisme. De revolte brengt geen utopie op bestelling, maar een belangrijk citaat van Camus is het volgende: “La révolte n’est pas contraire à la raison” – ”De revolte is niet tegengesteld aan de redelijkheid”.
Hoe vaak blijkt niet dat mensen die zich verzetten tegen bepaalde ontwikkelingen eerst opzij worden gezet als onredelijk, overdreven en alarmistisch, het uiteindelijk toch bij het rechte eind hebben. Is dat ook zo voor het klimaatactivisme? Wat dacht je? We denken uiteraard van wel.
Leest u zelf het stuk maar … en geniet ervan.
Bernard Hubeau
Camus in tijden van klimaatverandering
Hendrik Schoukens
2019 was een annus horibilis voor het klimaat. Smeltend permafrost, krimpende gletsjers en grootschalige bosbranden domineerden de headlines. De klimaatverandering neemt existentiële proporties aan. Waarom dan niet te rade gaan bij een bekende Franse filosoof uit de vorige eeuw?
Albert Camus lijkt een buitenbeentje in een tijdvak gedomineerd door het klimaatvraagstuk. Was Camus niet vooral die eigenzinnige pied noir, wiens vriendschap met dat ander Frans filosofisch monument, Jean-Paul Sartre, op de klippen liep omwille van zijn consequente weigering de ogen te sluiten voor de uitwassen van het communisme? Een auteur wiens voornaamste werken – denk maar aan La Peste – vooral een kritische reflectie inhielden over totalitarisme en de wreedheden van Wereldoorlog II. Camus staat bij velen nog altijd gelijk aan verplichte literatuur in de les Frans. Maar welke actuele lessen kunnen we bij hem halen in tijden van klimaatverandering?
Eerst een woord duiding bij de ruimere filosofische bedding waarin Camus zich begaf. Het existentialisme. Existentialisten zochten een antwoord op de angst die ontstaat wanneer we aannemen dat iedereen vrij is te bepalen wie hij is. De overdaad aan vrijheid leidt immers tot onbehagen. Het was de Deense filosoof Søren Kierkegaard die voor het eerst sprak over de sprong in het absurde. Hij kwam uit bij God. Latere denkers, zoals Nietzsche, besloten dat de beste manier om authentiek te leven niet is om toevlucht te zoeken bij God, maar om de spring te maken in het eigen leven.
Er is slechts één probleem
Volgens Camus botst onze behoefte om definitieve antwoorden te vinden, om onze vrijheid te begrijpen en zinvol te maken, steeds weer op de muren van de onverschillige wereld. Dat besef is ook ons niet vreemd. De wereld is een absurde supermarkt geworden. Met een CO2-prijskaartje. We zijn vrij, dat wel. Maar de keuzes die we maken in ons leven lijken niet langer onschuldig. Een tripje richting het zuiden doet de ijskap in Groenland wat meer smelten. Eén lekkere steak verorberen draagt bij aan ontbossing van het Amazonewoud. Onze beperkte individuele inspanningen lijken futiel in het ruimere plaatje. Heeft activisme nog langer zin? En hoe kunnen we authentiek leven te midden van een collectieve klimaatdepressie?
Camus’ schreef niet rechtstreeks over het klimaat. Maar zijn kernvraag klinkt verrassend actueel. In Le Mythe de Sisyphe stelde Camus dat er maar één ernstig filosofisch probleem ons rest: de zelfmoord. ‘Oordelen of het leven wel of niet de moeite waard is geleefd te worden, is antwoord geven op de fundamentele vraag van de filosofie’. Fast forward naar de 21e eeuw. Er is slechts één probleem: klimaatverandering. Meer nog, ons eigen mens-zijn lijkt wel het ultieme struikelblok voor een betere planeet. Een haast onmogelijke catch 22. Vandaag opperen zwartkijkers dat het zinvoller lijkt om een einde te maken aan het eigen leven of alvast geen kinderen te krijgen, omdat daarmee bijkomende CO2-uitstoot vermeden wordt, dan de wereld rond te reizen als klimaatactivist. Dat een wereldgroep als Coldplay plots aankondigt niet langer te willen touren omwille van de gigantische CO2-afdruk van zo’n onderneming, is tekenend voor de tijdsgeest. Het is dat of hedonisme zonder schuldgevoel – après nous le déluge.
Bij Camus echter géén défaitisme. Camus omschrijft de moderne mens als ‘celui qui, sans le nier, ne fait rien pour l’éternel’. Iemand die de eeuwigheid negeert omdat hij of zij beseft dat daar niets te vinden valt. Vandaar ook de krachtige metafoor van Sisyphus, die zonder dralen zijn rotsblok terug de berg opduwt. Om het daarna weer naar beneden zien te rollen.
Net zoals zoveel klimaatactivisten betekenisvolle inspanningen leveren in hun individuele leven om die teniet zien te gaan door grote industriële vervuilers, waar we in een geglobaliseerde economie zelfs direct afhankelijk van blijven. Maakt dat hen tot tragische figuren? Camus meent alvast van niet. Hij eindigt zijn essay met de beroemde woorden: ‘Il faut imaginer Sisyphe heureux’. We moeten aannemen dat Sisyphus gelukkig is.
Natuur als grondhouding
Camus relativeert ook nadrukkelijk het heldendom. Dokter Rieux, de hoofdpersonage in La Peste, heeft niet de illusie dat de mensheid dodelijke epidemieën kan overwinnen. Maar hij probeert wel de schade zoveel mogelijk te beperken. Het is moeilijk om hier géén parallel te zien met de Anuna’s en Greta’s van deze wereld. In L’Homme Revolté stelt Camus dan weer dat elke generatie de plicht heeft om te rebelleren tegen excessen en onrechtvaardigheden. Niet door te streven naar luchtkastelen, maar door grenzen te stellen. Voor Camus staat revolutie gelijk aan een eindeloos zichzelf corrigerende rebellie. Die grens is op vandaag de ecologische draagkracht van de planeet, zoveel is duidelijk. Camus pleit overigens uitdrukkelijk voor onvolmaakte tegenreacties, iets wat inherent is aan klimaatbeleid. Je hebt nu eenmaal geen utopie op bestelling. Dat Camus in La Chute het hoofdpersonage Clamence vormgeeft als rechter-boeteling – juge-pénitent – is ook erg betekenisvol. Clamence beschuldigt namelijk zichzelf om zo ook anderen mee te kunnen sleuren. Is dat uiteindelijk niet de ambivalente rol die veel klimaatactivisten willens nillens moeten aannemen: door zelfkritiek net anderen ervan te beschuldigen niet beter te zijn dan zichzelf? Het is dat of met de boot de wereld rondvaren om klimaatneutraal deel te nemen aan de jaarlijkse klimaattop.
Maar waar Camus’ werk misschien nog het meest vooruitstrevend was, is bij zijn grondhouding ten overstaan van de natuur. Die verschilde sterk van deze van zijn tijdgenoten. Sartre haatte de natuur. In La Nausée staart Roquetin naar een kastanjeboom in het park en walgt. Sartre zocht toevlucht in de stad. Sartre vond het overigens géén toeval dat nazi’s ook hielden van de natuur maar niet van de mens. Eco-fascisme avant la lettre. Bij Camus niets van dat. Hij ziet de mens echter als een onderdeel van de kosmos. Camus’ personages ervaren het sacrale karakter van de natuur. Er staat géén muur tussen hen en de natuur. Er is géén tegenstelling. Camus vond troost bij zwervende jakhalzen in de woestijn. Bij de wind. In zijn laatste, onafgewerkte werk Le Premier Homme, bekent hij dat ‘de geweldigste dagen die met de wind (waren)’. Hoe hij als kind met zijn vriend op het terras klom, palmtakken omhoog hees en met zijn rug tegen de wind ging staan. Overwinnaar was diegene die als eerste de rand van het terras bereikte zonder dat de tak hem door de wind uit de handen was geblazen.
Zweverig? Misschien. Maar de aanhoudende kritiek op het klimaatbeleid luidt wel dat het net ons mens-zijn bedreigt. Dat het ons verhindert mens te zijn. Camus’ tijdloze werk inspireert omdat het die schijnbare tegenstelling probeert op te heffen. Niet door minder mens te zijn, maar net door méér mens te zijn. Maar dan wel een mens die zich meer verbonden voelt met de natuur. Eén die grenzen ervaart en ook weer overstijgt, als een hoopvolle, 21e-eeuwse versie van Sisyphus.
Opiniestuk, verschenen in De Standaard, 3 januari 2020
Reactie toevoegen